“Mam daar ben ik nou zo aan gewend, ik zou het heel raar
vinden om in één huis te wonen hoor,” is het vaste antwoord als ik af en toe
informeer hoe ze het vinden, de hele tijd heen en weer.
Hou je in
En ja, na zes jaar
co-ouderen geloof ik ook echt wel dat die twee huizen zo in hun leven
geïntegreerd zijn, dat ze er niet eens meer bij stil staan. Behalve als er wat
misloopt.
Zo lag er gister een
schoolboek bij mij, maar was de eigenaar ervan bij pappa. Of ik dat even langs
kon brengen. Of de gitaar/iPod/sportspullen liggen niet in het huis waar ze op
dat moment nodig zijn. Dan zit er niks anders op dan heen en weer te rijden. Ik
ben ervan overtuigd dat je voor een goedlopend co-ouderschap behoorlijk dicht
bij elkaar moet blijven wonen, dus de moeite is klein. Eigenlijk. Al mopper je
soms ‘je wist toch dat je moest tennissen? Hoezo ligt die iPod los onder je
bed?’ je houdt je in. Tenminste, dat zou je moeten doen. Je kinderen hebben er
namelijk in the end nog steeds niet om gevraagd: van-alles-twee.
Niet zeuren
“Al met al is een co-ouderschap
iets minder veilig voor een kind,” zegt ervaringsdeskundige en psycholoog Bram
Bakker. “En moeten ze dus iets weerbaarder zijn dan ‘normale’ kinderen.” En dat
kost energie. Bovendien zijn zij het die al de hele week heen en weer fietsen
om bij jou of je ex te zijn. Dus. Niet zeuren. Spullen pakken en rijden maar. Het
liefst met een lach op je gezicht. Waarmee ik trouwens niet wil beweren dat de
kleine dames en heren zelf nergens aan hoeven te denken. Kinderen kunnen heel
goed meedenken en worden alleen maar zelfstandig van hun eigen zaakjes regelen.
Het moet alleen geen last worden. Ze moeten voelen dat jij uiteindelijk dingen
voor ze oplost, als ze er blijkbaar zelf een te vol hoofd voor hadden.
Zin in de ‘wissel’
Vind ik dus. Maar dat doe ik
zelf ook lang niet altijd goed. Dat kwam me op een: “andere kinderen hebben
nooit de problemen die ik heb,” te staan, toen zoonlief als enige van zijn klas
nog geen kopie van zijn paspoort had ingeleverd voor een reis naar Engeland.
Omdat die van hem verlopen is en we een nieuwe aan moeten vragen. Wat een heel
gedoe is, want verkeerde pasfoto, hij moet mee én er moet een formulier worden
ondertekend door beide ouders. Maar dat geldt voor alle ouders, niet alleen de
co-exemplaren, bedenk ik me meteen. En dat heeft dus helemaal niks met de
scheiding te maken, leg ik hem uit. Dat heeft te maken met het feit dat hij
twee zeer welwillende, maar nogal chaotische ouders heeft. Ook toen ze nog wel
bij elkaar waren. Zuchtend kijkt hij uit het autoraampje. En concludeert dat
zoiets zijn stiefvader nooit zou overkomen. Dat klopt. En blij bedenk ik me dat
het zo gek nog niet is, vier grote mensen die je opvoeden, met al hun
eigenaardigheden. Zo leer je nog eens wat. En als ik zie hoeveel zin mijn
heen-en-weer-kinderen steeds hebben in de ‘wissel’, denk ik dat ze het stiekem
soms zelfs leuker hebben dan ‘gewone’ kinderen. Maar ja, dat zou natuurlijk ook
een klassiek geval van wishful thinking kunnen zijn.
(Verschenen in: Nieuw Gezin - Jaargang 4 nummer 1)