donderdag 12 juli 2012

Voor mijn lieve heen-en-weer-kinderen.

Wat hou ik van ze, mijn twee dappere heen-en-weer-kinderen. 3 en 6 waren ze toen ze van huisje-boompje-beesje-kinderen veranderden in jongetjes-met-van-alles-twee. Twee kamers, twee tandenborstels, twee lievelingsknuffels. In beide huizen meer dan welkom en intens geliefd, maar toch. Inmiddels weten ze niet beter. Althans, dat zeggen ze.
“Mam daar ben ik nou zo aan gewend, ik zou het heel raar vinden om in één huis te wonen hoor,” is het vaste antwoord als ik af en toe informeer hoe ze het vinden, de hele tijd heen en weer.

Hou je in
En ja, na zes jaar co-ouderen geloof ik ook echt wel dat die twee huizen zo in hun leven geïntegreerd zijn, dat ze er niet eens meer bij stil staan. Behalve als er wat misloopt.
Zo lag er gister een schoolboek bij mij, maar was de eigenaar ervan bij pappa. Of ik dat even langs kon brengen. Of de gitaar/iPod/sportspullen liggen niet in het huis waar ze op dat moment nodig zijn. Dan zit er niks anders op dan heen en weer te rijden. Ik ben ervan overtuigd dat je voor een goedlopend co-ouderschap behoorlijk dicht bij elkaar moet blijven wonen, dus de moeite is klein. Eigenlijk. Al mopper je soms ‘je wist toch dat je moest tennissen? Hoezo ligt die iPod los onder je bed?’ je houdt je in. Tenminste, dat zou je moeten doen. Je kinderen hebben er namelijk in the end nog steeds niet om gevraagd: van-alles-twee.

Niet zeuren
“Al met al is een co-ouderschap iets minder veilig voor een kind,” zegt ervaringsdeskundige en psycholoog Bram Bakker. “En moeten ze dus iets weerbaarder zijn dan ‘normale’ kinderen.” En dat kost energie. Bovendien zijn zij het die al de hele week heen en weer fietsen om bij jou of je ex te zijn. Dus. Niet zeuren. Spullen pakken en rijden maar. Het liefst met een lach op je gezicht. Waarmee ik trouwens niet wil beweren dat de kleine dames en heren zelf nergens aan hoeven te denken. Kinderen kunnen heel goed meedenken en worden alleen maar zelfstandig van hun eigen zaakjes regelen. Het moet alleen geen last worden. Ze moeten voelen dat jij uiteindelijk dingen voor ze oplost, als ze er blijkbaar zelf een te vol hoofd voor hadden.

Zin in de ‘wissel’
Vind ik dus. Maar dat doe ik zelf ook lang niet altijd goed. Dat kwam me op een: “andere kinderen hebben nooit de problemen die ik heb,” te staan, toen zoonlief als enige van zijn klas nog geen kopie van zijn paspoort had ingeleverd voor een reis naar Engeland. Omdat die van hem verlopen is en we een nieuwe aan moeten vragen. Wat een heel gedoe is, want verkeerde pasfoto, hij moet mee én er moet een formulier worden ondertekend door beide ouders. Maar dat geldt voor alle ouders, niet alleen de co-exemplaren, bedenk ik me meteen. En dat heeft dus helemaal niks met de scheiding te maken, leg ik hem uit. Dat heeft te maken met het feit dat hij twee zeer welwillende, maar nogal chaotische ouders heeft. Ook toen ze nog wel bij elkaar waren. Zuchtend kijkt hij uit het autoraampje. En concludeert dat zoiets zijn stiefvader nooit zou overkomen. Dat klopt. En blij bedenk ik me dat het zo gek nog niet is, vier grote mensen die je opvoeden, met al hun eigenaardigheden. Zo leer je nog eens wat. En als ik zie hoeveel zin mijn heen-en-weer-kinderen steeds hebben in de ‘wissel’, denk ik dat ze het stiekem soms zelfs leuker hebben dan ‘gewone’ kinderen. Maar ja, dat zou natuurlijk ook een klassiek geval van wishful thinking kunnen zijn. 

(Verschenen in: Nieuw Gezin - Jaargang 4 nummer 1)